De jaren zeventig hebben ons veel nieuwe dingen gebracht, waaronder ook een nieuw woord in de economie-sectie van de Dikke Van Dale: stagflatie. Dat is een samentrekking van economische stagnatie en hoge en stijgende inflatie. In de jaren zeventig deden die twee fenomenen zich tegelijkertijd voor, iets wat volgens veel economen net zo mogelijk was als dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen. Breiden we dat woordenboek vijf decennia later uit met een nieuw linguïstisch hoogstandje, namelijk stuckflation ofwel stuckflatie?
Stuckflatie is de term voor een economische omgeving waarin inflatie langdurig en hardnekkig laag blijft. Dat wordt dan als iets slechts gezien omdat de centrale banken inflatie juist willen aanjagen. Stuckflatie zorgt dan voor nachtmerries in het centrale bankenland, mede omdat de centrale bankiers erachter komen dat ze niet almachtig zijn. Wat ze ook in de strijd gooien, inflatie blijft laag.
Transparantie
Diegenen die stuckflatie verwachten, wijzen doorgaans op een aantal factoren die de prijzen onder neerwaartse druk zullen houden. Allerlei nieuwe apps bijvoorbeeld stellen de consument in staat sneller de laagste prijs te vinden voor spullen die hij wil kopen. Die transparantie van prijzen die dankzij internet zeer groot is, betekent dat bedrijven niet meer zoals in het verleden hun prijzen kunnen verhogen als de concurrent dat niet doet. Sterker nog, om een grotere kans te maken door de consument te worden gevonden, kunnen ze de prijzen zelfs verlagen. De concurrentie volgt of duikt er zelfs onder en zo dalen de prijzen verder.
Demografie is een andere veelgenoemde factor. Vergrijzing betekent dat het aantal ouderen in de maatschappij toeneemt. Zij geven minder uit dan werkenden, hetgeen inhoudt dat op macro-economisch niveau de vraag naar goederen en diensten weleens minder snel kan stijgen dan het aanbod. Neerwaartse druk op de prijzen is wat dan volgens de wet van vraag en aanbod moet volgen. Volgens het beproefde keynesiaanse recept zou de overheid in dat gat moeten springen om de vraag op peil te houden. Alleen doordat de staatsschulden almaar hoger worden, geven de overheden straks een steeds groter deel van het geld dat ze te besteden hebben, uit aan rente en aflossingen. Persoonlijk acht ik de kans groter dat we tot en met 2025 eerder stijgende dan dalende inflatie krijgen. Historie leert ons dat als overheden te maken krijgen met hoge en oplopende schulden, zij die doorgaans proberen te verlagen via wat hogere inflatie.
Arbeid schaarser
Demografie kan dan wel betekenen dat de vraag minder hard stijgt – iets waar ik overigens vraagtekens bij heb omdat de generatie die nu ouder wordt, de rijkste generatie ouderen ooit is, dus volop kan besteden én dat wil doen om van het leven te genieten – maar vergeet niet dat de vergrijzing óók betekent dat arbeid schaarser wordt. Iets wat schaarser wordt, wordt doorgaans duurder. Die loonstijgingen worden dan doorberekend in de prijzen, iets wat inflatie in ieder geval niet omlaag zal drukken.
Uiteraard spelen robotisering en soortgelijke ontwikkelingen ook een rol. Zij kunnen op termijn velen hun baan ontnemen. Maar vergeet niet dat de historische ervaringen leren dat er ook allerlei nieuwe sectoren en dus nieuwe banen komen die ook ingevuld moeten worden. Bovendien is het te verwachten dat in de overgangsfase – dat omscholen en opleiden van mensen om in die nieuwe sectoren aan de slag te gaan, vergt tijd – de overheden de pijn verzachten met geld. Geld dat ze niet hebben en dus vaak zullen moeten lenen, wat nog eens extra stimulans zal zijn om de inflatie aan te jagen. Die nieuwe apps stellen ons wel in staat de goedkoopste optie snel te vinden, maar niet om prijsstijgingen te voorkomen als de kosten voor de producenten blijven stijgen.
Inflatie is uiteindelijk een monetair fenomeen. Het zijn niet de oliesjeiks of vakbonden met hun looneisen die voor structurele inflatie zorgen, maar de centrale banken met hun geldpersen. Ook hier zien we dat het beste als we de basiswet van de economie ons voor de geest halen: wat schaarser wordt, wordt duurder. De andere kant van die medaille is dat wat minder schaars wordt, ook minder waard wordt. Geld is wat dat betreft net als elk ander goed: hoe meer ervan is, hoe minder waard het wordt. Dat minder waard worden, noemen we inflatie. In elke maatschappij bepalen de (centrale) banken hoeveel geld er in omloop is. Monetaire historie leert ons dat de centrale banken altijd de geldhoeveelheid vergroten en niet verkleinen.
Monetaire magiërs
Geconfronteerd met overheden die almaar hogere schulden met zich meezeulen, pleidooien van prominente economen voor meer inflatie en in het verlengde daarvan de wijdverbreide, maar onjuiste, opvatting dat inflatie goed is en lage inflatie of deflatie (prijsdalingen) slecht, zie ik de monetaire magiërs veel eerder voor hogere dan lagere inflatie zorgen met hun beleid. “Maar, dat zijn ze al jaren aan het proberen en het lukt maar niet, waarom zou het in de toekomst wel lukken”, hoor ik u al denken. Tussen het moment van geld drukken en stijgende prijzen, zat in het verleden zo’n 1 à 2 jaar. Het duurt namelijk even voordat de monetaire vloeistof via allerlei leidingen zijn weg vindt naar de portemonnees van de consument, wat economen ook wel de reële economie noemen. In tijden waarin die leidingen volgestopt raken of zelfs stukgaan, denk aan een diepe en lange crisis, duurt het nog langer. Het schoonspuiten en repareren ervan kost nou eenmaal veel tijd. Het duurt nog langer als tegelijkertijd krachten zoals allerlei internettoepassingen aan het werk zijn, die het de consument makkelijker maken de laagste prijs te vinden en bedrijven dus lastiger de prijzen te verhogen zonder dat de omzet er meteen onder lijdt. Of als, zoals al enige tijd, veel van dat geld blijft hangen in de financiële sector. (Als economen het over de reële economie hebben, hebben ze het over de totale economie min de financiële sector, red.)
Maar uiteindelijk komt het geld in de reële economie terecht. Dat betekent onder meer dat ook de millennia-oude wetmatigheden, zoals dat te veel geld vroeg of laat tot stijgende prijzen leidt, weer zullen opgaan. Het is net dat balletje in de flipperkast: zonder weerstand gaat dat in één rechte lijn omlaag; komt het wel obstakels tegen, dan kan het lang duren voordat het omlaag rolt. Tot 2025 zien we eerder stijgflatie dan stuckflatie, vermoed ik.
Edin Mujagic is macro-econoom gespecialiseerd in het beleid van de centrale banken en hoofdeconoom van OHV Vermogensbeheer.
VEB-lidmaatschap |
---|
Nog geen VEB-account? |
Voor toegang tot de volledige website dient u een VEB-lidmaatschap aan te houden en in te loggen. Indien u lid bent, maar nog geen account heeft kunt u ook klikken op ‘inloggen’ en daarna een account aanmaken. |
|
Meer infomatie over het VEB -lidmaatschap |